Walhalla – in het Noors: Valhöll – staat bekend als een mythologische hemel.
Walhalla is afkomstig uit de Noordse mythologie en betekent letterlijk ‘zaal van de gevallenen’. ‘Wal’ of ‘val’ staat voor
gevallenen, ‘halla’ voor hal of zaal. Noordse (Scandinavische) volken, onder
wie de Vikingen, geloofden dat dappere strijders die hun leven in de strijd verloren als beloning
naar het Walhalla gingen.
Het Walhalla, ook Valhalla
genoemd, vormde het eeuwige paleis van de zogeheten Einherjar, ofwel:
‘de heldhaftige doden’. Het was gelegen in
Asgaard. Hier woonde de god
Odin, met zijn heldhaftige vrouwelijke helpers (de Walküren) en tal van krijgers.
De Vikingen hadden er alles voor over om in het Walhalla terecht te komen.
Het was, om zo te zeggen, voor Noordse volken ’the place to be’ als je
niet meer leefde.
Walhalla wordt al vermeld in diverse IJslandse gedichten uit de negende eeuw. Maar sommige onderzoekers beweren dat de mythe minstens teruggaat tot het jaar 500, dus ongeveer het begin van de Middeleeuwen. Hoe kwamen Scandinaviërs in het Walhalla?
Hoe zag het leven in Walhalla eruit?
Walhalla wordt al vermeld in diverse IJslandse gedichten uit de negende eeuw. Maar sommige onderzoekers beweren dat de mythe minstens teruggaat tot het jaar 500, dus ongeveer het begin van de Middeleeuwen. Hoe kwamen Scandinaviërs in het Walhalla?
Vikingen en andere Noordse volken die in de mythologie van Walhalla
geloofden, meenden dat een dappere strijder – iemand
die zijn leven gaf in de oorlog – het Walhalla zou mogen
binnengaan. De weg er naar toe was pijnlijk en onaangenaam:
alleen via de dood en bloedige voorvallen kon iemand
het paradijs bereiken. Maar wie uiteindelijk het woonhuis
van de god
Odin mocht binnentreden, stond een leven vol genot te wachten.
|
Het Walhalla of Valhalla wordt in afbeeldingen geschetst
als een schitterend paleis, dat was overdekt met schilden.
De dappere vechtersbazen die in het Walhalla mochten
wonen, genoten de hele dag. De dagelijkse ontspanning
bestond onder meer uit met elkaar vechten. Al in de ochtend
pakten de Valhalla-bewoners hun helm, maliënkolder en
wapens. Ze vochten dan in een veld net buiten het Walhalla
met andere krijger. Wie stierf, werd door de Walküren
– de vrouwenhulpjes van
Odin
– weer tot leven gewekt.
Na het vechten was het genieten geblazen. Zo werd er in het Walhalla elke dag een lekker zwijn geslacht en opgepeuzeld. De drank die de hemelingen dronken, kwam uit de uiers van een geit. De twee magische dieren die in vlees en drank voorzagen, waren het zwijn Sæhrímnir en de geit Heidrún. Als het eten en drinken op was, gingen de krijgers bordspelletjes spelen in een van de 540 ruimten van het Walhalla. Zo ging het dag in, dag uit. De bewoners van Walhalla zouden daar verblijven tot de zogeheten Ragnarök, ofwel ‘de dag des oordeels’. Als die dag aanbreekt, verlaten ze het enorme paleis, dat 540 deuren telt, en maken zich klaar voor een finaal gevecht. Onder leiding van Odin vechten ze dan tegen een grote groep reuzen. Odin heeft daarom ook goede, dappere vechters nodig in zijn paleis, om uiteindelijk op de dag des oordeels de reuzen te kunnen bestrijden. |