De heksenvervolging heeft tussen circa 1450 en 1750 grote delen van Europa
in haar greep gehad en vele tienduizenden slachtoffers geëist. De meeste
schattingen lopen uiteen van 30.000 tot 60.000 geëxecuteerden waarvan
ongeveer 80% vrouwen. De meeste van die vrouwen waren ouder (meestal
rond de 60), zeer arm, alleenstaand en machteloos. Onder hen bevonden
zich veel natuurgenezers met kennis van fytologie, helers en vroedvrouwen
die hielpen bij de zwangerschap.
De heksenvervolging vond niet, zoals veel mensen denken, grotendeels in
de middeleeuwen plaats, maar voornamelijk in de renaissance.
Hekserij werd in aanvankelijk gezien als het op bovennatuurlijke wijze
uitroepen van kwaad over anderen. Rond 1375 werd daar door de hogere
klasse aan toegevoegd dat de heksen een pact met de duivel gesloten zouden
hebben. Een eerlijke procesgang vond echter niet plaats. Vaak waren de
aanklagers tevens rechters. Belangrijke rechtsbeginselen zoals geformuleerd
door ondere anderen Cesare Beccaria (1738-1794) zouden pas later ingang
vinden en in algemeen geldende wetten worden vastgelegd.
De meeste van hekserij beschuldigden ¨bekenden¨ alle beschuldigingen doordat
ze gemarteld werden. Ook wezen zij tijdens de martelingen andere personen
aan die zich zogenaamd inlieten met hekserij, die op hun beurt ook weer
anderen zouden aanwijzen, hetgeen leidde tot processen met talloze onschuldig
veroordeelden. Velen stierven reeds tijdens de martelingen. Indien ze
zich na de bekentenis ook nog bekeerden, werden ze gewurgd voordat ze
verbrand werden en zouden ze nog in de hemel kunnen komen: bekeerden
ze zich niet, dan belandde de heks levend op de brandstapel. Tot het
eind van de 15e eeuw bleven de straffen meestal beperkt tot geldboetes,
eventueel gevolgd door een verbanning. Pas later werden de dodelijke
vervolgingen gebruikelijk.
Na 1490 werden de vermeende heksen er door de hogere klasse ook nog van
beschuldigd vrijwillig geslachtsgemeenschap ("boelschap") met de duivel
te hebben gehad tijdens de heksensabbatten, occulte bijeenkomsten met
ceremonies waarover de meest bizarre verhalen de ronde deden. Verdachten
werden gedwongen de namen van andere deelnemers aan die sabbatten te
noemen. Daardoor ontstonden er op grote schaal procesreeksen en massaprocessen.
Ook kinderen, mannen, geestelijken en hoogwaardigheidsbekleders kwamen
daarbij op de brandstapel.
Rond 1660 kwam het tot een grote mentaliteitsverandering bij de elite.
Men werd sceptisch en verwierp het concept van onstoffelijke wezens.
Hierdoor liet de elite zijn ideeën over duivelspact en heksensabbat varen.
Rechters begonnen heksenprocessen tegen te werken en de wetgeving werd
zodanig aangepast dat heksenprocessen steeds minder tot een veroordeling
leidden. De marteling werd als methode bij strafrechtelijk onderzoek
afgeschaft.
Rond 1720 waren er in Europa vrijwel nergens meer heksenprocessen. Het
laatst gedocumenteerde geval betrof waarschijnlijk op 13 juni 1782 de
veroordeling van Anna Göldi (1740-1782) in Glarus, Zwitserland; in een
volgend geval in 1789 liet men de aanklacht verlopen. De ¨macht van de
openbare mening¨ liet heksenprocessen inmiddels niet meer toe.
Over het aantal slachtoffers van de Europese heksenwaan en -vervolging
tijdens en na de Middeleeuwen lopen de schattingen uiteen. Een enkele
rechter, Nicolas Rémy, beroemde zich er in zijn boek Daemonolatria (Duivelsdienst,
1595) op dat hij in Lotharingen meer dan 800 van hekserij beschuldigde
personen had laten verbranden . Volgens de Zweedse onderzoeker en filmmaker
Benjamin Christensen, in 1922 de maker van het docudrama Häxan, beliep
het totale aantal in de loop der jaren mogelijk zelfs 8 miljoen personen.
Andere schattingen komen uit op lagere aantallen.
De 20e eeuwse massapsycholoog Kurt Baschwitz zou ¨de moorddadige geestesverbijstering¨
van de heksenvervolgingen betitelen als ¨een verdrongen complex van de
westerse wereld¨. Als overlevende van de Jodenvervolging tijdens de Tweede
Wereldoorlog beschouwde hij de heksenvervolgingen als het meest voor
de hand liggend vergelijkingsobject voor de massale verschijnselen van
verstandsverbijstering.
Voorgeschiedenis in de Oudheid
In de Griekse en Romeinse wetgeving was het belangrijk of iemand
daadwerkelijk schade of letsel berokkend had. De "tovenarij",
het maken van amuletten en het uitvoeren van bezweringen
was immers een dagelijks onderdeel van de heidense religie.
De intentie om iemand schade te berokkenen was niet genoeg
en men werd doorgaans vrijgesproken. Maar in 184-183 en 180-179
v.Chr. werden grote groepen mensen geëxecuteerd in de beruchte
veneficia-zaken. Livius heeft het in zijn werken over tweeduizend
mensen. Vaak waren de beschuldigden afkomstig uit een minder
gunstige sociale positie, zoals vrouwen, slaven en buitenlanders.
Er heerste een sfeer van grote paniek in het land.
Een decreet van keizer Constantius II schreef voor dat bij
het bestrijden van de Heidense godsdiensten alle "tovenaars"
in Rome voor de wilde dieren geworpen moesten worden. In
de provinciae zou hen het vlees met ijzeren haken van het
lijf moeten worden gescheurd.
Reeds uit de Middeleeuwen zijn er gevallen bekend waarbij mensen
werden veroordeeld op beschuldiging van zwarte magie. Een
misoogst of de dood van een dier of een mens was vaak aanleiding
tot het zoeken van een zondebok. Vaak bleef de straf echter
beperkt tot verbanning of een geldboete. Ook zag men in de
Middeleeuwen hekserij vaak als heidens overblijfsel, en was
men onder clerus vaak zeker genoeg van de eigen waarheid
om de hekserij als een obscuur fenomeen zonder reële uitwerking
terzijde te schuiven.
|
Aanloop tot de heksenvervolging, circa 1330-1450
Magiërs kwamen al voor in alle tijden en de meeste culturen,
voor zover dit is nagegaan. Elk dorp had wel een magiër.
Zij konden op bovennatuurlijke wijze ingrijpen in het dagelijkse
leven. Witte magiërs genazen ziekten of ze vonden gestolen
goederen terug. Zij zijn nauwelijks vervolgd.
Zwarte magiërs zouden mensen en dieren ziek maken of laten
sterven, misoogsten veroorzaken of handelingen laten mislukken,
zoals het karnen van boter uit melk. Men sprak van maleficiën.
Deze maleficiën konden zij onder andere doen door aanraking,
het uitspreken of opschrijven van een vervloeking, door poppen
te maken van hun slachtoffer en daar pinnen in te steken,
of door alleen maar ergens naar te kijken. Sommige heksen
wisten zelf niet dat ze dit "boze oog" hadden. Verder zouden
ze drankjes brouwen om conceptie te voorkomen, impotentie
te veroorzaken, of om liefde aan te wakkeren dan wel te laten
bekoelen.
Tot 1300 waren er geen heksenprocessen want zwarte magie werd
in de dorpen bestraft door de burgerwacht of vigilante, of
middels een wraakactie (vendetta).
Tussen 1325-1330 was er een aantal politieke showprocessen
waarin vorsten hun tegenstanders ervan beschuldigden met
hulp van de duivel samenzweringen tegen hen te smeden. Dit
leek enigszins op de latere heksenprocessen.
Tussen 1330 en 1375 zijn van slechts 25 heksenprocessen in Europa de
stukken bewaard gebleven. Heksen werden toen alleen van maleficiën
beschuldigd. De heks kreeg daarvoor een passende straf. Een moord die
gepleegd zou zijn door toverij werd hetzelfde bestraft als een moord
die met een bijl was gepleegd. Mannen en vrouwen van elke rang en stand
konden van hekserij beschuldigd worden. Tussen 1300-1400 was 50-60%
van de heksen vrouw.
Na 1375 begon de dominicaanse inquisitie zich met de heksenvervolging
te bemoeien. De geleerden (theologen, filosofen en rechters) geloofden
niet dat zwarte magie en maleficiën mogelijk waren zonder de hulp van
de duivel. Daarom beschuldigden zij de heksen ervan, dat zij een ketters
pact met de duivel hadden gesloten. De heksen zouden de duivel aanbidden
en in ruil daarvoor grote krachten krijgen om kwaad te doen. Rond 1400
was er al sprake van ketterse duivelsverering en van abortus (door
kruidendrank) en het vermoorden van baby's om magische dranken te maken.
De bekentenissen werden door marteling verkregen. Vanuit het volk kwam
tussen 1375 en 1580 bijna nooit een aanklacht over duivelsverering,
het volk klaagde alleen over maleficiën.
Tussen 1365 en 1428 zijn van slechts 84 heksenprocessen de stukken bewaard
gebleven. Tussen 1430-1500 waren er 300 bewezen heksenprocessen in
heel Europa. Tussen 1400-1500 was 60-70% van de heksen vrouw.
|
Rechtsgang
Er waren kerkelijke en de wereldlijke gerechtshoven.
Het kerkelijke gerecht was de inquisitie. Deze was al rond 1250
door de kerk ingesteld tegen de ketterij en werd na 1375 ook
ingezet tegen de heksen. Dominicanen en (vanaf 1600) jezuïeten
hebben vele heksen naar de brandstapel gestuurd, in sommige
Europese steden met honderden tegelijk op een dag. De inquisitie
ging uit van het inquisitoire recht. De verdachte had nauwelijks
rechten en mocht gemarteld worden. Als een dergelijk proces
eenmaal begonnen was, leidde dit (zeker in Duitsland) meestal
ook tot een veroordeling.
-
Het wereldlijke gerecht was aanvankelijk gebaseerd op het
accusatoire recht. Beide partijen waren gelijkwaardig en
mochten getuigen oproepen. Wat hekserij betrof, moest er
een aanklacht uit het volk komen door iemand die zich door
de heks benadeeld voelde (middels maleficiën). Maleficiën
kwamen echter op bovennatuurlijke wijze tot stand en lieten
zich niet eenvoudig bewijzen want er konden geen ooggetuigen
van zijn. Als de beschuldigde heks in de gemeenschap populairder
was dan de aanklager, kon zij door het oproepen van getuigen
terugslaan en de klager een proces wegens smaad aandoen.
Er mocht niet gemarteld worden, dus aanklachten over een
verbond met de duivel hadden weinig kans van slagen.
Na 1520 centraliseerden absolutistische vorsten de rechtspraak
op een manier die hen meer controle over het volk gaf. Het
wereldlijke gerecht werd toen in Europa grotendeels inquisitoir,
behalve in Engeland, waar het oude accusatoire recht bleef
bestaan. De overheid kon nu zelf op onderzoek uitgaan en zelf
de aanklacht formuleren. Een aanklacht vanuit het volk was
niet langer nodig, hoewel de meeste heksenprocessen nog altijd
begonnen met een aanklacht uit het volk.
|
Intensivering van de heksenvervolging circa 1450-1560
Na 1450 begon het aantal vervolgingen toe te nemen. Tussen 1460-1475
waren er al heel wat heksenprocessen geweest in Europa. Dominicanen
waren daar als inquisiteur nauw bij betrokken. Geen dorp zou
volgens hen vrij zijn van de heksenplaag.
Vanuit de hervormingsbeweging binnen de kerk (dominicanen en
franciscanen) waren er sinds 1375 geschriften verschenen tegen
de hekserij. Hierin was sprake van een verbond dat de heks
met de duivel gesloten zou hebben. De heks zou de duivel aanbidden
en in ruil daarvoor bijzondere krachten krijgen om kwaad aan
te richten. Dit verbond werd ketters genoemd.
De dominicaanse orde was in 1216 opgericht om ketterij te bestrijden
en werd in 1326 gemachtigd om heksen te vervolgen. Hun kruistocht
tegen de hekserij werd geïmporteerd in de Alpen en de Pyreneeën,
en werd pas sterk uitgebreid na de publicatie van de Heksenhamer
(Malleus Maleficarum) en de impuls van de reformatie. In de
16e eeuw verspreidden protestantse evangelisten de heksenvervolging
vanuit hun thuisland (Wittenberg, Genève en Zürich) elders
in Europa, op de voet gevolgd door hun rivalen van de Contrareformatie,
de jezuïeten.
De Heksenhamer, zonder kerkelijke goedkeuring gedrukt, was het
bekendste boek omtrent de hekserij en verscheen in 1486. Hierin
kwam steeds meer de nadruk te liggen op de vrouwelijke minderwaardigheid.
De vrouw zou eerder voor de duivelse verleidingen bezwijken.
Het verbond met de duivel werd als vaststaand beschouwd. Ook
werden heksen beschuldigd van allerlei gruweldaden als het
opeten van kinderen. Zij zouden meerdere moorden plegen, hagelbuien
veroorzaken, seksuele relaties verhinderen en steriliteit veroorzaken.
Omdat de duivel veel methodes had om de heks te laten zwijgen,
werd martelen aanbevolen. Vanaf die tijd werden steeds meer
oude, armlastige vrouwen als heks opgepakt.
Het heksen-skeptische boek The discoverie of witchcraft van Reginald
Scot (1538-1599) vond ook gretig aftrek maar kon de bijgelovige
volksangst niet keren.
Omdat Institoris en Sprenger, de auteurs van de Heksenhamer,
bij hun heksenvervolging veel weerstand ondervonden, zelfs
van een bisschop, wendden ze zich in 1484 voor ondersteuning
tot Rome. De corrupte paus Sixtus IV werd in dat jaar opgevolgd
door paus Innocentius VIII die voor hen de bul Summis desiderantes
affectibus schreef waarin hij echter uitsluitend goedkeuring
gaf aan opsporing, verbanning en andere straffen tegen personen
die beschuldigd werden van magie en hekserij. De bul keurde
verbranding en de doodstraf niet goed, maar bevestigde slechts
de bevoegdheid van de inquisitoren inzake hekserij.
Bij het volk leefde het idee van het duivelsverbond niet of nauwelijks.
Het volk klaagde alleen over maleficiën. Maar de elite (advocaten,
rechters, theologen, filosofen, doctoren en wetgevers) kon
zich niet voorstellen dat maleficiën zonder de hulp van de
duivel konden plaatsvinden. Het hele idee van een pact met
de duivel is decennialang door hen opgelegd. Als het volk na
1520 bij het (inquisitoire) gerecht kwam met een klacht over
maleficiën, werd de aanklacht wegens een pact met de duivel
altijd tijdens het proces door de rechters toegevoegd. De bekentenis
hiervoor was door marteling eenvoudiger te verkrijgen dan het
bewijzen van maleficiën.
|
Reformatie en protestantisme
De protestanten vonden dat God tijdens de schepping de macht
van Satan in zijn grote plan had betrokken. Men moest dus geduldig
lijden onder het kwaad en vertrouwen hebben in God. Toch vond
de heksenvervolging zowel in de protestantse als katholieke
gebieden van het Heilige Roomse Rijk plaats. In het koninkrijk
Frankrijk, op het Italiaans schiereiland, in het koninkrijk
Spanje, Navarra, Dalmatië, de republiek Venetië en andere katholieke
staten kwamen heksenprocessen vanaf de hoge middeleeuwen geheel
niet meer voor; ook hiervoor werden nauwelijks maatregelen
ingevoerd. De Spaanse inquisitie en haar juristen wezen in
de 16e eeuw heksenvervolging af. De verschillende protestantse
confessies baseerden zich echter sterk op de verdorvenheid
en werkzaamheid van de duivel in de wereld.
In de Republiek der Zeven Provinciën, de voorloper van het huidige
Nederland, kwamen ook heksenprocessen voor. De Heksenwaag in
Oudewater in de Republiek werd bekend. Bij de 17e-eeuwse heksenprocessen
van Salem voerden puriteinen in de Britse koloniën in Noord-Amerika
processen tegen vermeende heksen. Zowel in lutherse als calvinistische
gebieden kwamen heksenprocessen grootschalig voor, hoewel zij
pas relatief laat in luthers Scandinavië werden ingezet.
De Lagere Nederlanden, beneden de rivieren, en het huidige België,
waren in deze periode wisselend in de handen van de Fransen,
de Spanjaarden en de Nederlandse Republiek. De Republiek was
christelijk van geloof, en ging in die tijd anders om met de
heersende heksenwaan, dan de katholieke zuidelijke landen.
|
Verzet tegen de heksenvervolging
Er is altijd verzet geweest tegen de heksenvervolging, door de
humanisten en ook door hoge geestelijken als bisschoppen. Sommige
protestanten vonden dat hekserij niet in de Bijbel stond en dus
onmogelijk kon bestaan. Deze mensen hebben de loop der gebeurtenissen
echter nauwelijks beïnvloed en ze liepen het gevaar om zelf van
hekserij beschuldigd te worden.
|
Heksensabbat
Na 1560 werden heksen beschuldigd van vrijwillige geslachtsgemeenschap
met de duivel tijdens de heksensabbat. De heksen zouden middels
een zalf, verkregen uit gekookte pasgeboren kinderen, kunnen
vliegen naar bijeenkomsten waar ze met de duivel dansten en hem
in de gedaante van een bok of kater aanbaden. Ze zouden er kindervlees
verslinden en met de duivel en met elkaar geslachtsgemeenschap
hebben. Deze beschuldigingen kwamen niet uit het volk voort,
maar uit de geestelijkheid en de burgerij.
|
Waterproef, een godsoordeel
De waterproef was een godsoordeel. Godsgerichten (het tweegevecht,
de vuurproef, de waterproef) waren overblijfselen van de Germaanse
wetgeving. In 1215 werden ze door paus Innocentius III verboden,
maar men ging gewoon door met de waterproef. Godsoordelen dienden
als middel om de schuld van de aangeklaagde vast te stellen.
God zou de onschuldige zeker komen redden. De beschuldigde werd
met gebonden handen en voeten in het water gegooid en als ze
bleef drijven was ze een heks en werd ze gemarteld of meteen
geëxecuteerd. Als ze zonk was ze onschuldig. Ze werd dan met
een touw naar boven getrokken en mocht naar huis. Het kwam voor
dat de beschuldigde verdronk; in dat geval werd ze geacht naar
de hemel te gaan en kreeg ze een christelijke begrafenis. Anderzijds
konden zich in de kleding luchtbellen vormen waardoor de beschuldigde
niet meteen zonk, wat reden was om haar schuldig te verklaren
aan hekserij en terecht te stellen.
De waterproef werd in 1593 in Holland verboden en in 1595 in Brabant.
Al in de Malleus Maleficarum uit 1486 was afgerekend met het
godsoordeel de vuurproef.
|
Martelen
Al in 1380 werd er door de inquisitie gemarteld om de heks te laten
bekennen. In de Malleus Maleficarum werd martelen aanbevolen
omdat men ervan overtuigd was dat de beschuldigden bijgestaan
werden door de duivel die hen hielp om te zwijgen.
Aanvankelijk waren er in de wet nog een aantal beveiligingen ingebouwd
tegen willekeurig gebruik van marteling. Deze beveiligingen vervielen
echter na 1560.
Marteling was al toegestaan als de rechter het waarschijnlijk
achtte dat de beklaagde schuldig was. Soms was één ooggetuige
(die bijvoorbeeld beweerde dat hij of zij de beschuldigde een
vervloeking had horen uitspreken of die de beschuldigde op
een heksensabbat zou zijn tegengekomen) al voldoende. Allerhande
"aanwijzingen" waren reden om de vermeende heks te martelen.
Als ze niet kon huilen, als ze angst toonde, als ze vloekte,
als een van haar ouders al eerder als heks veroordeeld was
of als er geroddel was in het dorp.
Omdat de heksen er na 1560 ook van beschuldigd werden meegedaan
te hebben aan heksensabbatten, konden zij er door de marteling
toe gedwongen worden de namen van andere deelnemers aan die
bijeenkomsten te noemen.
Allerlei methodes werden toegepast. De vermeende heksen werden
bijvoorbeeld gegeseld of in de palei gehangen. De palei was
een katrol waarmee de verdachte die aan een touw hing, werd
uitgerekt door hem op en neer te halen. De handen werden
op de rug samengebonden en over het hoofd naar voren gebracht,
met ontwrichting van de schouders tot gevolg. Daarnaast werd
ook gebruikgemaakt van de halsband: de beschuldigde werd
op een drieprikkel geplaatst en de handen werden op de rug
gebonden; een lederen halsband met vijf rijen van elk twintig
scherpe pinnen werd rond de hals geschoven. De halsband was
aan de vier hoeken van de kamer bevestigd en de gefolterde
werd nabij een vuur geplaatst. Iedere beweging veroorzaakte
helse pijnen. Meestal legden de vrouwen onder druk van de
pijn bekentenissen af. Als ze toegaf een relatie te hebben
met de duivel, volgde de doodstraf.
Vaak was dreigen met marteling al voldoende om de beschuldigde
te laten bekennen.
De rechters wilden van de vrouwen een echte bekentenis en een
echte spijtbetuiging, want dan zou hun ziel gered zijn van
de eeuwige verdoemenis. Het martelen was bedoeld voor de
duivel en niet voor de vrouwen. Veel rechters waren mogelijk
werkelijk begaan met het zielenheil van de heks. Hun bezorgdheid
en zelfs troost kwamen pas na de bekentenis en waren dus
niet bedoeld om hen een bekentenis te ontlokken.
Veel beschuldigden gingen zelf in hun schuld geloven. Mogelijk
was er sprake van hersenspoeling, mogelijk konden de vrouwen
geen andere verklaring vinden voor het feit dat God hen niet
te hulp was gekomen dan door aan te nemen dat ze schuldig
moesten zijn.
Martelen was in Engeland formeel verboden, hoewel men de
beschuldigden soms sloeg en hen slaap en eten onthield.
|
Wurgen en verbranden
De diepere doelstellingen van de heksenjagers waren bekentenis
en spijtbetuiging door de heks. Heksen die niet alleen bekend
hadden, maar zich ook nog bekeerden, werden bij wijze van gratie
gewurgd voordat ze verbrand werden. Behalve als hun misdaden
te groot waren, dan werden ze levend en bij volle bewustzijn
verbrand. Het verbranden was nodig om hun ziel te bevrijden van
de duivel zodat ze alsnog naar de hemel konden gaan. De kwade
werken van de heks zouden met haar verbranding tenietgedaan worden.
Ophangen was niet voldoende, want dan konden haar door de duivel
verleende eigenschappen op haar kinderen overgaan.
|
Het hoogtepunt van de heksenvervolging, 1560-1680
Na 1520 was de wereldlijke rechtspraak grotendeels inquisitoir
geworden. De vorsten hadden professionele rechters aangesteld.
Na 1560 ontstonden de grootste heksenvervolgingen. Inquisiteurs
en juridische ambtenaren werden op pad gestuurd en gelastten
in elke plaats de inwoners om verdachte personen aan te geven
via een anonieme aanklacht.
Vanaf 1560 ontstond de angst dat er overal heksen waren en dat
ze op het punt stonden om het land over te nemen. De geestelijkheid
preekte hel en verdoemenis in de hoop de mensen op het rechte
pad te krijgen. Er was grote angst voor zonde, duivel en hel.
Uit die angst was het idee van de heksensabbat voortgekomen en
de beschuldiging dat de heks vrijwillige geslachtsgemeenschap
met de duivel had.
Aanvankelijk waren er in de wet nog een aantal beveiligingen ingebouwd
tegen willekeurig gebruik van marteling. Deze beveiligingen vervielen
echter na 1560. Bij de "pijnlijke ondervraging" werden de heksen
gedwongen om de namen van de andere deelnemers aan de heksensabbats
te noemen. Die mensen werden vervolgens eveneens opgepakt en
moesten ook weer namen noemen. Aldus ontstonden ketens van processen
en massaprocessen. Er werden nu niet meer voornamelijk oude armlastige
vrouwen vervolgd, er kwamen ook kinderen en mannen op de brandstapel.
Zelfs geestelijken en hoogwaardigheidsbekleders bleven niet gespaard.
Niemand was zijn leven meer zeker.
Na circa 1575 verspilde men op het continent geen tijd meer aan
de lastig te bewijzen maleficiën. De wet werd gewijzigd. Er hoefden
geen maleficiën meer bewezen te worden. Aanklachten uit het volk
waren niet langer nodig. Elke omgang van de heks met de duivel
was voldoende om haar op de brandstapel te brengen. Men begon
meestal met een weerloze oude vrouw op te pakken, martelde haar
tot ze de omgang met de duivel toegaf en andere namen noemde.
Daarop volgde vanzelf een reeks van processen.
De eerste massa-heksenprocessen begonnen rond 1590. Daarna kwamen
er complete "epidemieën" van processen. In gebieden waar de contrareformatie
heerste, vonden de meeste massaprocessen plaats. De jezuïeten
waren grote voorstanders van deze processen. Altijd bleven zich
echter mensen tegen de heksenvervolging keren, waaronder de humanisten.
Doordat er nu ook mensen van voorname komaf op de brandstapel
kwamen, gingen hun invloedrijke families een beroep doen op
keizer Ferdinand II. Vanaf 1630 verbood deze de processen in
die streken waar hij zijn invloed uitoefende.
De paus zond in 1636 twee Italiaanse kardinalen op inspectie
die ontzet hun bevindingen rapporteerden. De heksenprocessen
werden door de paus verboden. Daardoor kwam de heksenjacht
in nog meer gebieden tot stilstand. In sommige protestantse
gebieden in Noord-Duitsland en in het katholieke Beieren
duurden ze echter nog voort tot 1720.
Vanaf 1560 was 80-90% van de beschuldigden vrouw. Tussen
1560-1580 vonden er alleen al in Duitsland duizenden heksenprocessen
plaats.
|
Heksenvervolging in de Nederlanden
In heel huidig Nederland zijn ongeveer 250 heksenverbrandingen
bekend, waarvan 100 in Limburg dat toen contrareformatorisch
was en onder Spaans bewind viel. Dat is een relatief klein aantal,
maar het is niet zeker dat alle nog bestaande archieven al ontdekt
zijn. De eerste heksenverbranding was rond 1500 in Gelderland.
De laatste heksenprocessen in Nederland waren rond 1610. In andere
landen in Europa gingen ze soms nog door tot 1720.
In de Spaanse Nederlanden moest volgens een decreet van Filips
II uit 1570 permissie voor de marteling gevraagd worden aan
een hogere rechtbank met beroepsjuristen. Een bekentenis onder
marteling verkregen, kon daags erna herroepen worden. En dan
kon alleen de hogere rechtbank een hernieuwde marteling toestaan.
Daarna was marteling alleen nog toegestaan als er nieuw bewijs
kwam. In 1592 kwam Filips II echter met een nieuw decreet waarin
die veiligheidsmaatregelen voor de beschuldigden niet meer
voor kwamen. Er werd alleen maar gemaand dat de sterk toegenomen
hekserij harder aangepakt moest worden. In de Zuidelijke Nederlanden
was er zodoende na 1592 een opleving van de heksenvervolging.
Volgens Monballyu's onderzoek stierven als gevolg van de heksenvervolging
in het graafschap Vlaanderen in de periode van 1459 tot 1684
honderden slachtoffers op de brandstapel. 206 'heksen' werden
verbrand en nog eens 23 stierven in gevangenschap in afwachting
van hun proces.
Nadat de Hoge Raad martelen verbood kwamen heksenprocessen
na het eind van de 16e eeuw in Holland bijna niet meer voor.
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zijn sinds
het begin van dezeventiende eeuw nauwelijks nog heksen
verbrand.
|
De heksenvervolging loopt ten einde
In de 17e eeuw zou een einde komen aan de heksenvervolgingen in
Europa. Na de Reformatie ontstond er steeds meer een cultuur
van geestelijke vrijheid waarin bijgeloof werd gehekeld en ook
steeds meer openlijk getwijfeld kon worden aan het gezag van
bepaalde kerkelijke leerstellingen. Denkers die een pioniersrol
vervulden waren Johannes Wier in Nederland en Christian Thomasius
en Friedrich Spee von Langenfeld in Duitsland. Spee was de auteur
van het aanvankelijk in 1631 nog anoniem gepubliceerd geschrift
Cautio Criminalis dat zich tegen de heksenwaan en de heksenprocessen
keerde.
In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zijn sinds ongeveer
1620 nauwelijks nog heksen verbrand. Dit vroege einde van de
heksenvervolging zou veroorzaakt zijn doordat de Nederlandse
regenten toen een dermate grote controle op de samenleving uitoefenden
dat zij geen heksen als afschrikwekkend voorbeeld meer nodig
hadden.
Rond 1660 kwam het tot een grote mentaliteitsverandering bij de
elite in Europa.
Binnen het Engelse protestantisme waren velen sceptisch: ze vonden
de continentale opvatting over hekserij onaanvaardbaar want er
stond niets over in de Heilige schrift.
Astronomen en natuurkundigen toonden dat het universum beheerst
wordt door natuurwetten. Er ontstond een mechanisch, materialistisch
wereldbeeld. Waarneming en experiment werden belangrijker dan
wat geleerden uit de klassieke oudheid ooit hadden beweerd. "Eerst
zien, dan geloven" werd het motto. Men werd sceptisch. Het idee
van een universum dat bevolkt was met onstoffelijke wezens als
God en geesten die zich direct met ons dagelijks leven bemoeiden,
verdween geleidelijk. Hierdoor verminderde de angst voor de duivel
en liet de elite zijn ideeën over een duivelspact en de heksensabbat
varen. Ook de vrouwenhaat verminderde. Men werd optimistischer,
elk mysterie zou nu of in de toekomst logisch verklaard kunnen,
zo hoopte men.
Ook werden staat en godsdienst overal in Europa gescheiden zodat
de rechters onafhankelijker werden.
Er werden nog wel heksen aangeklaagd, vooral vanuit het volk,
maar de rechters begonnen de heksenprocessen zo veel mogelijk
tegen te werken. Eerst deden ze dat nog min of meer in het
geheim om het volk niet tegen zich in het harnas te jagen,
maar later werd de wetgeving zodanig aangepast dat heksenprocessen
steeds minder tot een veroordeling leidden. Soms werd zelfs
de aanklager naar een gekkenhuis gezonden. De marteling werd
afgeschaft. Rond 1720 waren er in Europa haast nergens meer
heksenprocessen. De laatste terechtstelling van een heks in
Europa vond in juni 1782 plaats in de Zwitserse plaats Glarus,
waar Anna Göldi werd onthoofd.
De geschriften van Balthasar Bekker hebben in belangrijke mate
bijgedragen tot de omslag in het denken over hekserij.
|
Plaatselijke rehabilitatie in de 21e eeuw
In juni 2012 werden in Keulen de 38 heksen die vier eeuwen eerder
ter dood waren veroordeeld, gerehabiliteerd door de gemeentelijke
autoriteiten. Dit op initiatief van een plaatselijke protestante
geestelijke. De heksenprocessen in de Domstad werden veroordeeld
en alle veroordeelden in ere hersteld.
|
Ook de Vlaamse gemeente Nieuwpoort zuiverde op 30 juni 2012 de naam van
vijftien vrouwen en twee mannen die daar 360 jaar eerder waren verbrand.
|